donderdag 9 mei 2013

Blog 10 HOMP 2000-2010

Homp  2000-2010 olieverf doek  65 x 50 cm



Tweede gedeelte


Een schilderij: zich tonende verte. Een daar dat zich als raadsel etaleert en de grenzen van ons voorstellingsvermogen tart.
Het raadsel dat beeld heet kent van nature geen definitieve oplossing. Niet alleen omdat er geen vraag voorhanden is maar ook omdat het beeld met zijn presentie die als daadwerkelijk overkomt tegelijkertijd haar mogelijke echtheid opslokt en daarmee in het illusoire blijft hangen.

Mensen verlangen echtheid in het onzekere aanschijn van de wereld inclusief die van henzelf. Bij die zoektocht  naar een hardheidsgarantie is een schilderij een ondeugdelijk lapmiddel: een stand-in als het ware.
Een plaatsvervangend iets voor wat we voor het verschijnen ervan niet konden bevroeden. In die zin openbaart dit iets zich als een creatio ex nihilo.
In het zicht op dat verschijnende onbekende stelt de mens zich vragen: “Wat is het?”, “Wat betekent het?”,  “Is het echt?”,  “Is het acceptabel?”. Dergelijke vragen voeden de stille hoop dat er een daar is dat zich meldt met de onverbiddelijke garantie voor een hier. Vanuit zijn geografische onzekerheid wenst de mens zich steeds een
daar te verbinden met een hier of een hier te verbinden met een daar. Of de mens dit nu het hogere dan wel het lagere noemt, doet niet ter zake. Of hij zich nu hecht aan God, het Ene, de Ander of aan het vertrouwde geronk van de koffiemolen is voor het bestaan van een dergelijk waarmerksverlangen zelf niet van belang. De mens leeft in een wereld van echo’s en zoekt de veronderstelde oorsprong ervan. Een oorsprong overigens die wat hem betreft nog het liefst in zijn huidige bestaan resoneert. De mens zoekt zich een bron die buiten hem staat en in hem is.

Met al dergelijke vragen vergeet de aarzelende mens dat hij het is die nadert!

Zo heeft de mens zich ook woorden aangeschaft om het veelvuldige maar ongeduide verschijnen van alles om zich heen een zekere mee te delen plaats te geven. Het merendeel der mensen maakt gebruik van leenwoorden; ze hebben hen zelf geen gestalte gegeven maar krijgen ze lepelsgewijs in hun leven toegediend. Zo leren ze dat het woord tafel bij iets past waaraan men zitten kan. Maar ondanks dat is de taal waarin de woorden zich verschuilen onmachtig de werkelijkheid te dienen omdat er niet van een helder omschreven werkelijkheid gesproken kan worden die vooraf zou zijn gegaan aan de taal. Vooral voor die woorden die zich aan de intermediaire wereld van het menselijk samenleven gehecht hebben is een klare analogie onbereikbaar. Een eenvoudig woord als samen levert in het gebruik al problemen op. Alleen al omdat men de appellerende waarde van een woord verwart met de beschrijvende waarde.
De taal is een
stand-in die soms de regie in ons leven overneemt. Ze fungeert als een beeld dat als een plaat de werkelijkheid afdekt, opstijgt en hiermee de werkelijkheid verweesd achterlaat. De mens woont nu in het woord en vergeet dat hij het is die zich in zijn directe aanschouwen tot al het andere richt.

Een schilderij, zeker een schilderij als Homp, presenteert als een 'echt' schilderij zijn eigen verweesdheid. Het is noch dit, noch dat. Ook als maker kan ik iets maken zonder dat ik mij een heldere voorstelling van het verschijnen ervan kan hebben. Ja, ik kan eigenlijk niet anders dan dat. En zodra ik bij wijze van spreken al een verfstreek op het linnen laat neerkomen, maak ik een beeld in ‘positief ’ dat echter op de keper beschouwd een beeld in ‘negatief’ is. Het is noch dit, noch dat. Het drukt ons eigenlijk met de neus op de feiten; feiten die ons dan wel beroeren maar die zich niet in uiteindelijke termen laten kennen, tenzij op een ‘negatieve’ en indirecte wijze. Misschien is de enige overgebleven mogelijke kennis die van de vreugde of de pijn.

Weet ik wat dit schilderij onthult? Het antwoord is nee. De mogelijke referenties zijn opgegaan in iets dat er zich van verwijdert. Beschrijving, ontleding en indeling zijn mechanismen die doen wat ze doen. Niet meer dan dat. Ze openbaren echter niets van de wisselwerking die broeit in het ogenblikkelijke contact met het nabijstaande. En hier is afscheid van even groot gewicht als de aankomst.

De mens is dus, oog in oog met een geschilderd iets, een wees. Daar waar een mens iets terugzegt, daar kan de mens dat antwoord aanhoren. In het aanschijn van een zwijgend beeld wordt hij geconfronteerd met zijn eigen vragen en dus met zijn eigen onbestemde ruimte; een ruimte die hem soms angst inboezemt.