Waar de mens voorheen nog leefde in relatief kleine
samenhangende gemeenschappen, was de groet een middel om de ander te laten
merken dat hij of zij ook deel uitmaakte van die gemeenschap en vooral dat de
begroete persoon dit besef bij de ander, juist door dat gebaar, kon waarnemen.
Met de voortdurende zwelling
van de gemeenschappen die deels voortkomt uit de ongebreidelde instroom van
vreemden, boet de groet aan waarde in. Hoogstens blijft er nog een grimas over
als herinnering aan het oude betekenisvolle ritueel of leeft ze voort als een
correct en slap vertoon van oppervlakkige en soms huichelachtige meelevendheid.
Waar voorheen het de mens was die zijn gedrag afstemde op zijn omgeving waar
hij onderdeel van uitmaakte, is het nu het gedrag dat de mens vormt en bepaalt.
Zijn groetgedrag raakt gemechaniseerd, versleten of naar de achtergrond
verdrongen. De nieuwe, in de veranderlijke veelheid ondergedompelde mens zoekt
zich al manoeuvrerend en ontwijkend een weg: zo langzamerhand is hij een
slalom-mens geworden in plaats van een mens die de letters van het woord sjalom
nog kent. De Europese bonzen, hun vazallen en de opportunistische meelopers die
een voortdurend va- et- vient van de burgers voorstaan, hebben het oude
onderscheidende sjibbolet ingeruild voor een achteloze atomistische leegte.