maandag 25 februari 2013

aforisme 758 2013

Een voedende vrouwenborst roept toch eerder de associatie op met het zorgende dan dat aan die borst lurkende mensenkind, dat zo jong al met grote schrokken zijn deel opeist. 

zondag 17 februari 2013

Blog 10 Homp 2000-2010













Homp olieverf linnen 65 x 50 cm 2000-2010




Homp 2000-2010
Eerste gedeelte

Een schilderij: geschilderde gestalte die de tijd opslokt.
Een schilderij: aankomst en afscheid tegelijkertijd.
Een fantasma dat mij tot lijder maakt aan de waan die op een haast alledaagse manier het beeld insluipt. Het waandenkbeeld dat wij in staat zijn iets, wat dan ook, afdoende uit te drukken.

Een beeld presenteert zichzelf, aarzelend of minder aarzelend; de kijker struint zijn gebieden af in de hoop het daar terug te vinden.

Een beeld ontwringt zich aan mijn op het oog futiele inspanningen het materiaal onder een zekere spanning te brengen. Maar vanaf het allereerste moment waarop een contact met de eerste fundamenten van het beeld bewerkstelligd wordt verdwijnt alles waaraan ik mij even daarvoor nog kon vastklampen.
Alles lijkt ineens mogelijk maar even hardnekkig onmogelijk.
Fundamenten worden als bij toverslag rudimenten.

Ben ik een weeskind van mijn tijd geworden? 
Een tijd waarin oude voorstellingen hun geruststellende klank lijken te verliezen en waarin men leeft in een fata morgana van onvoltooide mogelijkheden waarvan de brekingsindexen even onduidelijk zijn als de kracht van hun toepassing dominant is. De plaque van de actualiteit lijkt dikker en stroperiger dan de beperkte geest dragen kan.
Niets verdwijnt immers zomaar in het luchtledige, alles breekt onder een brekingshoek door ons pantser heen en laat een residu na in ons reservoir van herinneringen, voorstellingen, verwachtingen en teleurstellingen. Deze inslagen veroorzaken zwellingen en deuken, al zijn we ons daar niet altijd van bewust.  Zo opgevat ben ik misschien geen weeskind van mijn tijd maar juist ook kind er van, zeker voor zo ver dat een tijd is waar de gronden van het bestaan ogenschijnlijk per snelcursus op te diepen zijn en waarin datgene wat slechts van onderaf kan groeien van bovenaf opgelegd wordt.
Mijn grote vraag is: hoe kan ik in deze tijd, die haar tanden ingeruild heeft voor een armzalig kunstgebit, nog een beeld maken, dat niet direct verdampt zal zijn met het maken ervan?
Met andere woorden, kan ik nog een beeld maken dat langer resoneert dan zijn maaktijd? Zonder al te nadrukkelijk afhankelijk te worden van een afgedwongen consensus, die afgaand op de dagritmes van de mens, alles terugbrengt tot haar onderlinge vergelijkbaarheid en inwisselbaarheid. Kan ik dus nog een beeld maken dat zichzelf constitueert en dat zichzelf in al zijn ongenaakbaarheid terugbrengt naar de plek die het zelf is? Een beeld dat geen schijnvertoon etaleert maar op een onnadrukkelijke maar vitale wijze de werkingskracht van zijn unieke gestalte tentoonspreidt. Een nog pregnantere vraag is of een dergelijke introverte ongenaakbaarheid nog voldoende verstaan kan worden in een wereld waarin spektakel en een beperkte nutsvraag de diepgang van de verstaansgronden bepalen.

De krachten om een beeld te genereren lijken soms uitgeput nu de rust om de oude canons te aanvaarden geslonken lijkt en nu we gaandeweg terechtgekomen zijn in een maalstroom van eindeloze opties, die voor hun bestaan moeten vechten in de arena van de jachtige onvolkomenheid die de huidige menselijke staat kenmerkt. Ja, inmiddels besef ik maar al te goed dat de voorwaarde om iets tot stand te brengen juist een zekere blindheid is, al is het de blindheid van de hoop. 
Die blindheid verdraagt zich echter slecht met een bewustwording ervan. In de bewustwording verkruimelt de hoop, althans het hoogdravende karakter ervan. 
Daarom heeft de mens zich regels geschapen, procedures om zijn knagende twijfel te kortwieken en zijn leven op comfortabele wijze aan banden te leggen. Wee diegene die elke dag weer die banden voelt knellen en inziet dat de basis voor het dagelijkse menselijk keuzemenu uiterst fragiel is.  

Zoiets maken als een schilderij is een hachelijke onderneming waarin op de keper beschouwd elke beslissing gepareerd kan worden door een andere omdat daarmee immers tegelijk de context waarbinnen men die veranderde beslissing kan beoordelen, verandert. Weinig staat vast, tenzij men het vastlegt. En dat is niet veel meer dan een afspraak. Wat in ieder geval gezegd kan worden is dat elke verandering van een beslissing een verandering tot gevolg heeft van datgene waaruit ze voortkomt. Maar evenzeer dat datgene wat uit een beslissing voortkomt een nieuwe orde schept waarin echter de oude klanken zullen blijven doorklinken. Zij gaan eindeloze generaties mee, zeker in zoverre ze opwellen uit het diepste gemoed van de mens. 
Met beslissingen veranderen hun verstaansgronden dus mee maar misschien minder dan gedacht. We slepen altijd onze oude schaduw met ons mee.
In een tijd waarin een met enthousiasme bewierookt geheugenverlies gepraktiseerd wordt, hopen de schaduwen zich op.

Picasso schijnt Bonnard een beslissingsarme kunstenaar genoemd te hebben. Een kunstenaar als Bonnard stelt echter de hachelijkheid van het beslissingstraject aan de orde en gaat steeds, aarzelend, stukje bij beetje op weg. Heel misschien er op vertrouwend dat er ergens een punt komt waarop het beeld al schokschouderend even tot rust komt; de beschouwer en misschien ook zichzelf in de waan latend dat het resultaat van dat moment een weerschijn is van een geheimzinnige slechts op die manier geldende orde in plaats van een tijdelijke halteplaats op weg naar slechts een volgende halteplaats. Voor dergelijke laatstgenoemde  bewegingen lijkt ook in het huidige jachtige maar immens onzekere Westen weinig ruimte. Ondanks al zijn ogenschijnlijke bewegingsvrijheid is de mens weinig opgeschoten en verlangt nog steeds een vaste grond onder zijn voeten. Neem het hem maar eens kwalijk. En dus zullen vooral  die stemmen herkend en gehonoreerd worden die aan dat verlangen naar zekerheid voldoen; een zekerheid die vooral een wens is naar de bevestiging van een bestaand evenbeeld. De strijd zal steeds weer gaan om de dominantie van dergelijke evenbeelden.
Pas in tijden van rust zal er misschien weer ruimte komen zich over te geven aan onbestemde dwaaltochten.






dinsdag 5 februari 2013

Blog 9 De Kwetsbaren





De Kwetsbaren.

De schrijver W F Hermans zegt in 1977 op de Vlaamse televisie dat de behoefte van de mens om onzin te geloven onoverwinnelijk is en dat er niets goeds teweeggebracht wordt door de ene onzin te vervangen door de andere. Aldus  schrijver A. Grunberg in zijn column in de Volkskrant van 5 januari 2013. A. Grunberg beweert vervolgens dat het agressief bestrijden van onzin tegenwoordig een geliefde hobby is, en dan vooral de onzin ‘van’ kwetsbare minderheden.
Niet lang daarvoor adviseerde dezelfde schrijver in een andere column actieve burgerlijke ongehoorzaamheid door facts on the ground te creëren, namelijk door een illegaal, blijkbaar ook lid van een kwetsbare minderheid,  in dienst te nemen. Emigratie als instrument om je leven te beteren wordt aldus schrijver in Nederland blijkbaar gedwarsboomd,  vandaar deze oproep in dezelfde krant, enige dagen voor de goede-wensen-parade van 1 januari 2013.

Deze beide columns demonstreren het verval van Nederlandse  literatoren, andere schrijvers en soortgelijken. Waar een schrijver als Hermans nog op een ongemakkelijke wijze probeerde querulant te zijn - hij kon klaarblijkelijk niet anders - maar intussen wel poogde voorbij de dichtstbijzijnde straathoek  te kijken, lijkt een groot deel van de generatie na hem vazal geworden te zijn van een mislukte heilstaat die vervallen is tot een schimmenrijk van onvoldragen principes. Zij blijken zelfvoldane verdedigers geworden van een in zwang geraakte progressieve orde, die, zo lijkt het, een van een ‘onbegrensd naïef kosmopolitisme’ bezwangerde orde is. Hierbij regelmatig blijkgevend van een bedenkelijk moreel opportunisme en telkens weer de kwetsbare minderheden als schild gebruikend om er hun eigen vrome gezicht achter te verbergen. Persoon A. Grunberg zal zeker, zijn eerdere column indachtig,
de kwetsbare allochtone minderheden bedoelen. Minderheden die zich potentieel in schier oneindige aantallen buiten de grenzen van dit land ophouden maar zich inmiddels ook al binnen onze grenzen genesteld hebben en plaatselijk, statistisch gezien, al meerderheden geworden zijn. Ja, zo open is de wereld nu ook weer niet. Het is geen vrolijk va et vient. En als het aan A. Grunberg en de zijnen ligt, zal dat tot vreugde strekkend menselijk potentieel blijvend benut worden.

Ik heb echter niet de indruk dat hij het ooit opgenomen heeft voor al diegenen wier levenssituatie met de blijde door de staat gefaciliteerde intocht drastisch ten nadele veranderd is en was. Ik heb evenmin de indruk dat A. Grunberg het opgenomen heeft voor de Nijmeegse juwelier Kamerbeek die keer op keer op zeer penetrante wijze lastig gevallen is door jongeren van buitenlandse origine, die hier met de medewerking van de Nederlandse staat toegelaten dan wel gedoogd zijn. Er schijnen overigens ingezetenen te zijn die dergelijke overvallen een zekere legitimiteit toedichten. De overvallers eigenen zich immers iets toe dat hen schijnbaar ooit eens ontnomen is. Waarbij dezelfde ingezetenen  er natuurlijk van uit gaan dat dergelijke herstelacties aan hun deur voorbij gaan.
Graag eerst bij Kamerbeek c. s.
Ook geloof ik niet dat A. Grunberg het opneemt voor een kwetsbare schatkist van waaruit bijvoorbeeld de buitenlandse overvallers op een Haagse juwelier die hierbij om het leven gekomen is betaald dienen te worden. Omgerekend tegen huidige prijzen kost dat per gedetineerde gemiddeld ruim een miljoen Euro voor een gevangenisstraf van 12 jaar. Alle andere kosten niet meegerekend, laat staan het blijvende verdriet van de nabestaanden. Hij lijkt het derhalve ook niet op te nemen voor al die mensen die deze bedragen mogen ophoesten. Hij zal het zeker ook niet opnemen voor diegenen voor wie de belastingdruk als gevolg van hun toch al lage inkomen nijpend is.

Ik lees niet al zijn werken, maar ik meen ik ook niets vernomen te hebben van zijn welgemeende aandacht  voor de kwetsbare natuur en ruimte in dit land, die immers ook te lijden hebben van de instroom van al dat moois dat A. Grunberg en de zijnen voor ons in petto hebben.  Ik heb hoe dan ook de indruk dat wij voor hen een ‘ons’ teveel zijn en er eigenlijk niet toe doen. Dat kan ook niet anders, want de rek voor dit soort pseudo-idealisten is qualitate qua oneindig. Geen land is zo klein of er kan wel ruimte gevonden voor hun nobele intenties. De mensen van goeden wille dienen vervolgens met een blij gemoed een beetje, steeds weer beetje, in te schikken. Echter, zo’n tot niets verplichtende goedheidsreligie is al sleets vanaf het moment dat men zich niet meer afvraagt welke de mogelijke gevolgen van het toepassen van de geboden van die religie zijn. Ik heb bij leven nog nooit steekhoudende kritische reflecties van dergelijke kosmo-idealisten op dit vlak mogen vernemen. Slechts bloedeloze herhalingen en slappe verzuchtingen stijgen op uit de zompige bodem van hun schimmenrijk vol goede bedoelingen. Voorlopig is het enige advies dat ik hen kan geven is om zich eens grondig te bezinnen op datgene wat zij voorstellen en op wat zij zich hierbij voorstellen. Ik ben hier echter zeer pessimistisch want het hier vigerende onbezonnen en onverschillige infantilisme, alhoewel ik hier kinderen misschien tekort doe, lijkt grenzenloos. Men heeft zichzelf en zijn afgeschermde geheugen in behaaglijke dekens ondergestopt. Echter, elke deken, al is die nog zo zacht, raakt op den duur sleets. Maar zolang de deken nog niet versleten is, merkt men de koude aan gene zijde van de deken niet. En dat is slecht nieuws voor een toenemend aantal verkleumde ingezetenen die zich dienen af te vragen wat hen nu te doen staat.
Otto Egberts


zondag 3 februari 2013

vrijdag 1 februari 2013

aforisme 738 2013

Is het Westen wellicht suïcidaal geworden omdat de middelen ertoe te verleidelijk zijn geworden?