dinsdag 13 februari 2018

Blog 59 Bezint eer ge begint, een wandeling van Michael Moore naar E. F. Schumacher..

In het begin van 2018 waren er op de Nederlandse televisie twee verwante documentaires te zien. De ene documentaire heette Green Gold. Het groene goud was de palmolie en het probleem de massale verbouw van palmolie die als grondstof moest dienen voor biodiesel. Aan de orde kwam de verdringing van grond voor voedsel door grond voor energie. En als gevolg van de grootschaligheid van de productie met de bijbehorende belangen werden lokale boeren meer en meer verdrongen van hun grond. Daar ging deze documentaire over.

Michael Moore

De tweede documentaire gemaakt door de Amerikaan Michael Moore heette Capitalism – A love story uit 2009. Het begon met de effecten van ontslagen, behandelde een uitwas van het verzekeringswezen waarin door banken levensverzekeringen op werknemers afgesloten werden en het ging vervolgens over de financiële crisis van 2007-2009 die begon met het wankelen van de zekerheden van de afgeleide financiële producten die in de tijd daarvoor in het leven werden geroepen met geen ander doel dan het ‘maken’ van geld. De Amerikanen moesten hun eigen huis hebben was het politieke credo. De als obligaties verpakte en gebundelde hypotheken in het lage marktsegment werden snel minder waard. De onzekerheden over de precieze betrokkenheid van banken zorgde voor een sneeuwbaleffect dat uiteindelijk  het financiële systeem in zijn voegen deed barsten. 
De documentaire ging ook over de macht van de plutocratie waarin de rijksten aan de touwtjes trekken. En ze ging vooral over de dagelijkse gevolgen voor die mensen die weinig meer te bieden hadden dan hun arbeidskracht want kapitaal, grond en macht bezaten ze in onvoldoende mate en het zou trouwens ook niet voorstelbaar zijn wanneer iedere burger deze drie in gelijke mate zou bezitten, al wordt de ideologie van het vrije marktkapitalisme wel door het najagen van deze fictie gedragen.
Waar de eerste documentaire met name de steeds grotere druk van een toenemende wereldbevolking op steeds schaarser wordende grond en grondstoffen aan de orde stelde en de negatieve gevolgen in kaart bracht voor de kleine producenten, liet de documentaire van Michael Moore vooral de funeste bijwerkingen zien van het financiële kapitalisme zoals dat het Amerika van nu beheerst. Ze confronteerde op filmische wijze de hoogdravende woorden van de politici en ‘corporate’ bestuurders met de barre praktijk van velen die aan hen overgeleverd waren. Uitgebreider kwam de 700 miljard dollar aan bod die de Amerikaanse belastingbetaler mocht ophoesten om de banken te redden hoe onduidelijk de precieze besteding van al dat geld ook bleef. Machtspraktijken, hoe versluierd ook, zijn echter van alle tijden en niet enkel verbonden met het financiële kapitalisme. In de oude Sovjet Unie heerste de nomenklatoera en die deed precies hetzelfde, haar macht consolideren en uitbreiden.

Het is dus niet vreemd dat er van tijd tot tijd economen of andere denkers zijn geweest die nadachten over dat probleem van die machtsconcentratie. In de negentiende eeuw droomde Pierre-Joseph Proudhon van een coöperatieve samenleving zonder een regering. Charles Fourrier dacht aan lokale gemeenschappen die uit zo’n 1700 mensen zouden bestaan. Deze gemeenschappen zouden in zogenaamde phalanstères moeten wonen en zij zouden verbonden moeten zijn in een wereldfederatie. 

J K Galbraith

In zijn boek American Capitalism muntte de Amerikaanse econoom Kenneth Galbraith, die adviseur was geweest van president F. D. Roosevelt, het begrip countervailing powers. Deze tegenmachten hadden als doel economisch-politieke machtsposities te neutraliseren en bundeling van macht tegen te gaan. De recente studie van Thomas Piketty laat de opeenhoping zien van grote vermogens die daarmee macht en invloed kunnen uitoefenen. Vooral bij linkse mensen is dit boek populair gezien hun nadruk op financieel-economische factoren en hun vurig verlangen hun eigen gelijk bevestigd te willen zien. 

Karl Popper

In zijn boek De Open Samenleving en zijn vijanden besprak de Oostenrijkse filosoof Karl Popper een samenleving waarin spraak en tegenspraak via een trial and error methode voor een vooruitgang zou zorgen. Het grootste deel van zijn lijvige werk gaat overigens op aan een aanval op de gedachten van denkers als Plato, Aristoteles, Hegel en Karl Marx die met hun historicistische benadering de toekomstige geschiedenis als het ware  op slot te zetten, omdat er niet aan de loop van de geschiedenis te ontkomen viel. We zien die onafwendbaarheid later terug bij de onverzettelijkheid van hen die zich door dergelijke woorden lieten inspireren; zij immers stonden aan de goede kant van de geschiedenis. Ethische vooringenomenheid en analyse schuiven vaak ongemerkt in elkaar. Net als de drang naar macht is het verlangen aan de goede kant te staan nog steeds dominant in de intermenselijke betrekkingen. Beide attitudes leveren antagonismen op van allerlei aard.

Plato
Plato ging in de geschiedenis terug, op zoek naar een oude ideaalstaat - bij hem de Spartaanse samenleving - die eigenlijk alleen maar kon vervallen; Hegel keek de andere kant op en beschouwde de geschiedenis juist als ontvouwing van de absolute Geest. Karl Marx tenslotte, schatplichtig aan Hegel, zag de menselijke geschiedenis als een klassenstrijd die uiteindelijk beslecht zou worden door de overwinning van het proletariaat en de afsterving van de staat. Dat deze noodwendige lotswending best nog wel een handje geholpen kon worden bleek later wel uit het opkomende revisionisme en uit gedachten van iemand als Gramsci die opriep tot een ‘mars door de instituties’ om de hegemonie van de oude heersersklasse te doorbreken. Het marxistische dilemma was de keuze tussen het laten voortwoekeren van de voorspelde Verelendung en de pogingen om iets aan deze toestanden te doen. De sociaal-democratie koos voor de laatste optie.

Karl Marx

Kenmerkend voor het gedachtengoed van Marx en de zijnen was een sterk gevoel van een noodzakelijke en onontkoombare dialectische beweging van de menselijke geschiedenis maar daarnaast hebben de gedachten ook een sterke eschatologische inslag. Waar Plato met enige overdrijving een oertijd zag, zien post-marxisten eerder een eindtijd voor zich. Een zelfde soort schisma tussen ‘voortijd’ en ‘natijd’ zien we tegenwoordig in Europa waar de immigratie, globalisering  en de Europese eenwording de gemoederen sterk verdelen. Popper schreef zijn boek om de scheiding te verduidelijken tussen de magische opvattingen van de op tribale leest geschoeide culturen en de open samenleving waarin juist een levendig en open discours het verloop van de politiek-maatschappelijke aangelegenheden zou moeten bepalen. Vreemd genoeg heeft de opkomende immigratiepolitiek en het erbij behorende multiculturalisme er juist voor gezorgd dat er een nieuw mythisch geloof ontstaan is, namelijk de multi-etnisch-culturele samenleving. Inmiddels heeft die voor een reeks aan spanningen en problemen gezorgd en heeft tevens tot gevolg gehad dat de oude links-rechts tegenstelling die vooral kapitaal en arbeid betrof, door een nieuwe as doorkruist werd, namelijk door één die bepaald werd door burgers die zich bedreigd voelen in hun hele manier van leven en mensen die van ontworteling juist een politiek willen maken. Het zijn nu juist de somewheres (de ergensmensen)  zoals de Engelse schrijver David Goodhart hen noemde, die tegenover de anywheres (de overalmensen) kwamen te staan;  er begon zich dus een scheiding af te tekenen tussen de sedentairen, de gevestigden, en de zogenaamde kosmopolieten die de wereld eerder vanuit een toeristisch of universalistisch oogpunt plegen te zien en de ‘eigen’ gemeenschappen hoogstens als vehikel beschouwen om die doeleinden te realiseren. Er lijkt bij hen dus een instrumentalisering van het gemeenschapsbeeld ontstaan te zijn waartegen de mensen in opstand kwamen die in de veranderde en ontwrichte gemeenschappen moesten zien te overleven en daar ook nog voor moesten betalen. Inmiddels worden zij ook opgezadeld met het schuld- en boetebesef dat zo eigen is aan het Christendom. De immigratiepolitiek en zijn gevolgen hebben zo langzamerhand een religieuze dimensie gekregen. Dit nieuwe conflict heeft tegelijk de positie van kritiek op het kapitalistische bestel verzwakt, niet in de laatste plaats omdat veel autochtone inwoners links niet meer als hun natuurlijke vertegenwoordiger ervaren. Links heeft zichzelf met haar haast bijbelse steun aan de permanente immigratiepolitiek van de mogelijkheid beroofd waarachtige stelselkritiek te leveren omdat haar steun aan een grootschalige immigratie, die ook door bepaalde ondernemers gesteund wordt, haar deelgenoot heeft gemaakt van het vigerende systeem omdat die immigratie dat systeem in feite bevestigt. Immigranten willen trouwens ook niet hier naar toe om een systeem dat er nog niet is; hun kansen zoals zij die zien, liggen bij wat er is en daar hopen zij van te profiteren. We zien hier trouwens een paradox op de loer liggen: immigranten zoeken hun heil bij het bestaande westerse systeem van leven maar hun helpers wijzen dat systeem ten dele weer af. 
De immigratiepolitiek heeft een geheel nieuwe dynamiek met zich mee gebracht waarvan vooralsnog niet te verwachten valt dat dit het besef van het gemeenschappelijke zal versterken en de opgelopen spanningen zal verlichten. We zijn eerder getuige van het tegendeel. Immigratiepolitiek heeft tot splijting geleid. En dat in een tijd waarin de mens gezien de bedreigingen die het steeds massaler bewonen van de aarde met zich mee brengt, juist wel wat gemeenschapszin zou kunnen gebruiken. Tegelijk, zoals hierboven al is gesuggereerd, wordt de druk op het bestaande economische systeem met elke nieuwe mensengolf verder opgevoerd en dat betekent ook oplopende druk op het gebruik van ruimte, milieu, natuur, energie en grondstoffen. Het westen - het consumentistische model - is als een doos waarin een ballon opgesloten zit die steeds een beetje verder opgeblazen wordt. Een bijeffect van deze toenemende grootschaligheid, verwevenheid, groeiend onderling wantrouwen en het ontbreken aan intermediaire dempende mechanismen is de aandrang de samenleving steeds meer in het keurslijf van regels en controle te dwingen. Grotere aan elkaar vreemde opeengehoopte mensenmassa’s gaan op den duur niet samen met een grotere vrijwilligheid. Ook de gemeenschapszin wordt gecompartimenteerd, hoe hard men ook roept om cohesie. Vooralsnog dragen ook de ontwikkelingen op het vlak van de door politici afgedwongen Europese eenwording hier aan bij.

Kortom, de westerse kapitalistische, consumentistische immigratiesamenlevingen komen onder steeds grotere druk te staan. Toch zijn er hier en daar op sommige punten tegenontwikkelingen aan het ontstaan zoals ook de documentaire van Michael Moore laat zien. Ze laat een Amerikaans deuren- ramenbedrijf uit Chicago zien dat door de Bank of America ten dode was opgeschreven maar inmiddels na een staking met een soort arbeiderszelfbestuur verder probeert te gaan. De Bank of America heeft bakzeil gehaald en de werkers schadevergoedingen uitbetaald. Is het geen grondwet van de menselijke geschiedenis; dat het kleine zich op een gegeven moment verzet tegen het grote? Dat het onderdrukte uiteindelijk tegen de overheersing in opstand komt? Al blijft de vraag natuurlijk wie de onderdrukten nu werkelijk zijn? Bestaan er ‘echte’ onderdrukten of moeten we samenlevingen anders benaderen?

E F Schumacher

In 1973 werd het boekje ‘Hou het klein’ van de econoom E. F. Schumacher uitgegeven; een jaar nadat het rapport Grenzen aan de groei van de club van Rome werd uitgebracht. Het rapport legde een verband tussen bevolkingsdruk, economie en milieu. Schumacher ontwikkelde gedachten over een Boeddhistische economie die gebaseerd zou behoren te zijn op het geloof dat arbeid diende om de mens zijn vermogens te laten ontwikkelen. Het was het eerste ‘links-georiënteerde’ boekje dat mede door de toon van het geschrevene nogal warme gevoelens bij me opwekte. Dat is nu niet meer het geval. De linkse leer is te doctrinair en te vanzelfsprekend geworden, trekt daardoor dogmatische types aan en als klap op de vuurpijl heeft de immigratiekwestie de geestelijke en intellectuele eenvormigheid versterkt. 
Bij iemand als Schumacher, die mij een voorzichtig mens leek, al was het vanuit een afstand, had ik dergelijke negatieve gevoelens niet.

Kernprobleem voor Schumacher was dat de moderne mens zich niet meer als een onderdeel van de natuur ervoer maar als een kracht erbuiten. Negentiende-eeuwse ideeën als die waarin hogere manifestaties slechts aanvullingen waren van het materiële levensproces en het positivisme dat beweert dat slechts kennis verkregen kan worden door de methoden van de natuurwetenschappen, hebben daaraan bijgedragen. Ook iemand als de Duitse filosoof Heidegger heeft zich over het vraagstuk van het beschouwelijke versus het instrumentele geborgen. Wie nu zo her en der discussies volgt zal merken dat de instrumentele denkwijze aan invloed heeft gewonnen waardoor centrale ‘metafysische’ vragen het liefst vermeden worden. Overtuigingen zijn er in ruime mate maar ze dienen slechts als onwankelbaar kader om te handelen zoals men toch al wilde en worden nauwelijks nog als vraagstuk gezien. Het opgewonden beroep op de Europese of de nationale waarden en symbolen is ook niet anders te zien dan een krampachtige poging om negatieve ontwikkelingen die in gang gezet zijn, te ontlopen en er iets tegenover te stellen waarvan men hoopt dat ze de uit elkaar geslagen bevolkingsgroepen weer rond een gezamenlijke noemer zal verenigen. We stuiten hier op een voorstellingsfout want waar vanuit het binnenste van een samenleving geen binding meer bestaat zal dat ook daar niet zo maar ineens uit kunnen groeien. Het opleggen van een schijn van gezamenlijkheid zal het kunstmatige slechts versterken. Mensen kunnen slechts iets delen als er eerst iets gedeelds bestaat. Je kunt burgers dus niet blijvend disciplineren met gezamenlijkheid net zo min als met een idee van vrijheid. Er moet bij burgers een idee van gewenstheid en vrijwilligheid bestaan om zich zoiets als een samenleving te willen en te kunnen voorstellen en voorstellen voor institutionele wijzigingen van het politieke of maatschappelijke systeem zijn als zodanig een onvoldoende remedie voor problemen die zich bij de menselijke geest en de samenlevingen hebben ingesleten. En zal dieper gekeken moeten worden en om hier tenminste enige vooruitgang te boeken zal men er zeker niet onderuit kunnen, recht te doen aan diegenen die menen dat hen onrecht aangedaan is. Hiervoor is een stap terug in de tijd en bij zichzelf naar binnen nodig. Al het andere is een lapmiddel.

Een van de gedachten die mij bij herlezing van het boekje opviel, en waarover ik zelf ook al eens heb geschreven, is de idee dat de man (of vrouw) die een verandering wil invoeren, moet aantonen dat er geen schadelijke gevolgen aan verbonden kunnen zijn. De idee gaat er van uit dat elke gedachte, elke daad, gevolgen produceert, gevolgen die men soms niet overziet, maar die wel deel horen uit te maken van het menselijke afwegingsproces.
In dit licht moet ook de volgende stelling van Schumacher bezien worden: ‘Elke activiteit die geen principe van zelfbeperking kent, uit den boze’ zegt hij. 

Edmund Burke
De Engelse politieke denker Edmund Burke schreef rond de Franse revolutie het volgende: ‘A nation is an idea of continuity, which extends in time as in numbers and in space’. Het goede voor een samenleving met andere woorden, hoort bepaald te worden vanuit een studie van de samenleving zelf en niet vanuit a priori speculaties van een individuele denker. Een ‘reasoner’, zelf lid van een samenleving, heeft een corresponderende verantwoordelijkheid en moet van hieruit handelen. Burke stond hier tegenover Paine die de omwenteling van het Engelse politiek systeem beoogde en hierbij uitging van de onvervreemdbare natuurlijke rechten van het individu. Burke beschouwde de samenleving als een soort contract tussen de levenden, de doden en de ongeborenen. Hij zag misschien het lijden van de Franse bevolking onder het monarchale bewind over het hoofd, maar een samenleving zo maar inrichten op basis van een bundel abstracte rechten leek hem zeer onverantwoord. Rechten net zoals plichten bestaan binnen de context van een samenleving en aangezien zelfs de studie van die samenleving ons blijvend voor ongekende raadsels zal stellen, gebiedt het verstand ons tot omzichtigheid want schade is eerder aangericht dan men het beseft.

‘Breng geen schade toe’ zei Socrates ooit.
Er is een theorie te verzinnen waarin elke stap die de mens doet schade aan een ander berokkent. Willen we als mens, zeker in een vollere wereld, geen schade aanrichten dan kunnen we het beste ogenblikkelijk zelfmoord plegen al ontkomt men ook daarmee niet aan deze theorie, tenminste zolang er nog mensen zijn die ons dan vinden. Maar dat wil deze gedachte misschien ook niet zeggen. Zij wil eerder aangeven dat zoiets idealiter de achtergrond van ons handelen zou behoren te zijn. Met andere woorden, Schumacher spreekt in feite over een deugdethiek die aan het handelen vooraf zou moeten gaan. Bezint eer ge begint. Hier echter wringt de schoen. Elke beschaving is bevangen door een atmosfeer die de mensen omringt en in hen doordringt, vaak zonder dat zij het merken en vat op hebben. Hierbinnen handelen, dromen, denken, fantaseren zij.
En al zijn er individuen die vanuit hun eigen kracht inzicht proberen te ontwikkelen over de aard van het menselijk handelen en denken, toch zal door velen dat niet (blijvend) opgebracht kunnen worden en zullen zij eerder meedeinen op de verschillende modes en sentimenten. En sentimenten waarbij de gevolgen van het eigen handelen centraal staan, zijn ofwel niet populair ofwel worden zeer selectief begrepen. De mens brengt een dergelijke gedachtesprong maar in zeer beperkte mate op: hij wil vooruit. Dit bedwelmt de mens. Daarbij komt dat elke verminderde waarneming gepaard gaat met een verminderde waarneming van die verminderde waarneming. Dat verklaart waarom een cultuur al snel de neiging vertoont zich in neergaande lijn te ontwikkelen omdat mensen zich als gevolg van hun geestelijke luiheid zich aan een steeds lager niveau aanpassen. Niets immers ook wordt vanzelf beter. Ook de taal speelt hier een belangrijke rol. Woorden kunnen aan alles geplakt worden waar men dat maar wenst. Men kan een verandering of verslechtering als een vernieuwing of als een kans benoemen en zo blind blijven voor wat er werkelijk plaatsvindt.

Er is nog een probleem bij een cultuurbeschouwing. Ethische vooringenomenheid en nuchtere analyse gaan soms ongemerkt in elkaar over. De mens zit ingeklemd tussen zijn verlangen naar de daad en het denken. Zich iets afvragen staat al snel haaks op het ‘ik doe’ en ‘ik vind’. Daarbij komt nog dat elk stadium de dynamiek vormt naar het volgende stadium toe. In die zin is de ontwikkeling van een beschaving een lot dat zich zelf voortstuwt. Eenzelfde gedachte maar dan in dialectische zin zagen we al bij de Griekse filosoof Heraclites en later bij Hegel en Karl Marx. Het is een gedachte waaraan Popper hoopte te ontsnappen met zijn ‘adviezen’ met betrekking tot wat hij sociale technologie noemde. In feite meende hij dat een samenleving of een beschaving eeuwig te hervormen was. Hij moest daarom wel diepere lagen en krachten in de samenleving ontkennen en een eeuwig vruchtbaar gesprek postuleren waaruit elk magisch besef gesneden was. Een samenleving lijkt voor hem een vorm van technologie. Maar vroeg of laat zal elke verandering stuiten op iets dat zich daartegen verzet.

De plausibele en sympathieke gedachte van Schumacher dat  die mens die iets veranderen wil een verhaal te vertellen heeft, leidt een beetje aan hetzelfde euvel. Er is in ideale zin een samenleving denkbaar waarin een dergelijk advies ter harte genomen zal worden maar het zal eerder uitzondering dan regel zijn en bovendien zal een ‘onwillige samenleving’ die eerst inzake een bepaalde kwestie een tegengestelde route heeft genomen nu de verbeelding op moeten brengen eerst met haar eigen fouten in het reine te komen. We zien in de documentaire van Michael Moore al hoe moeilijk dat is - macht wil zichzelf bevestigen - en we zien het ook aan de recente geschiedenis van de westerse immigratie. Mensen vertonen de neiging hun eenmaal ingenomen positie te willen handhaven en passen hun waarneming daarop aan. Hun verlangen om van hun handelen en opvattingen een mythe te maken, is te groot. En waar mythevorming ontstaat, ontstaan in deze syntactische tijd vreemd genoeg ook pogingen het pleit te beslechten met een beroep op waarden, bewijzen en argumenten. Waar dus alles overladen is met betekenis, belang, en mythe verkeert men in de waan dat er een neutrale ruimte bestaat waarin argumenten zuiver naar hun soortelijk gewicht gemeten kunnen worden, de hele voorafgaande geschiedenis vergetend. De nadruk op argumenten geeft aan hoe abstract de cultuur geworden is, losgezongen van de werkelijkheid behalve van die werkelijkheid die men blijkbaar wil verdedigen. Men heeft dan wel het politiek systeem enigszins gedemocratiseerd maar het denken heeft men ook proberen te democratiseren en dat past niet bij de aard van het denken.
Uit al dergelijke bespiegelingen dringt de conclusie zich op dat adviezen en inzichten pas kunnen landen wanneer men in een cultuur zover is. Misschien moet een cultuur uitzieken, zichzelf ontgiften, voordat ze in een nieuwe fase terecht kan komen. Eerder zal echter een cultuur net zoals een mens eerst tegen dat aan moeten botsen dat zijzelf geproduceerd heeft. Maar ook dan zal een intellectueel-geestelijk leerproces niet op voorhand vast staan. Eerder nog gaat men op de oude voet verder al zal men misschien wel andere schoenen aantrekken. Om verder te komen zal de mens zich moeten zien te beperken.
Ook de tweede stelling van Schumacher dat elke activiteit uit den boze is die het principe van zelfbeperking niet kent, is sympathiek maar ook al geen gemakkelijk lot beschoren. Elke geboorte is zelf al een expansieve daad; de mens strekt zich door middel van zijn kinderen zelf uit naar de toekomst en zegt  ‘hier ben ik, hier zijn mijn kinderen’. Breng mij de mens die zich elke dag een stukje verder inperkt. De moraal van het kapitalistische marktsysteem is op dezelfde leest van de zelfuitbreiding geschoeid. Zelfbeperking bestaat voor de aanjagers niet: het is eten of gegeten worden. Eenzelfde mentaliteit van vermenigvuldiging en vermeerdering heeft zich in de samenleving genesteld. Reclame jaagt de behoeften aan, de media overspoelen de mens met afleiding, de immigratiekwestie gaat uit van dezelfde geest van vermeerdering. Deze mode van de toename wandelt keurig mee met de ontwikkeling van het zelfbeeld van de mens dat zich al haast niet meer van zijn beperkingen bewust is. Verlangen naar materieel gewin en het moderne altruïsme zijn uit hetzelfde hout gesneden. Het idee dat een samenleving een fragiel weefsel is dat een idee van continuïteit belichaamt, bestaat enkel op een kunstmatige manier. Eerst komt wat men zelf wil of belangrijk acht, en daarna pas komt de samenleving of ‘hoe men dat ook noemt’. De oproep van een beweging als de Nederlandse Leeuw die meer autochtone geboorten bepleit is vanuit hun standpunt over de gevolgen van de expansieve immigratiepolitiek begrijpelijk maar tapt uit hetzelfde vaatje als de mentaliteit waartegen zij zich keert. Ook hier zal vrees ik de wal het schip moeten keren. Schumachers zo gewenste dieper inzicht in de ‘metafysiek’ is nog ver weg. 

Langzaam zijn we terechtgekomen in de vertragende gevolgen van de verstikkende vermeerdering die bezit heeft genomen van de mensen. En de vraag is of en hoe andere en betere inzichten kunnen landen temeer daar er een cultuur is ontstaan waarin het relativisme het eigen gelijk ongemerkt op de eigen troon gezet heeft en men niet meer bevattelijk is voor een, ik zou haast willen zeggen, encyclopedische kijk op de loop der gebeurtenissen zoals die zich afgespeeld heeft en zich nog steeds onder onze ogen afspeelt. Want dat is het aloude probleem van de mens, gesteld als die is voor de moeilijkheden van het denken in het licht van de gebeurtenissen die bezit van hem nemen: hoe wordt hij/zij bevattelijk voor inzichten in zijn handelen, zeker wanneer die inzichten niet vanuit hemzelf komen maar van buiten hem. In een cultuur ontstaat een atmosfeer zoals ik eerder schreef. Als we kunnen zeggen dat het gelijke slechts het gelijke herkent dan lijkt ook dit ertoe te leiden dat de mens zijn eigen stappen wel moet vermenigvuldigen. Een zijwaartse sprong lijkt onmogelijk. De mens is slechts ontvankelijk op een wijze zoals die in hem is beschikt al is de aard en soort van beschikking hem niet altijd even duidelijk. Daaruit bestaat de levensweg.

Je bent in zekere zin slechts in staat tot leren als je al iets van leren in je hebt. 

Confucius

Schumacher citeert de Chinese denker Confucius. ‘Wil ik u de zin van kennis leren?’ vraagt hij. ‘Wanneer je iets kent, erkennen dat je het kent, en wanneer je het niet ziet, weten dat je het niet kent, dat is kennis.’ Maar zulks veronderstelt een kennende geest die weet dat een vraag altijd een begin is en nooit een einde. En dat is voor veel mensen teveel gevraagd. Veel discussies die je zo van een afstand of van nabij meemaakt starten juist bij een ‘einde’, een overtuiging of een mening en op een miraculeuze wijze schijnt men te denken dat er zoiets als een gesprek of zelfs een vergelijk ontstaat. Juist de huidige immigratiekwestie ‘leert’ ons hoe moeilijk het is voor mensen om afstand te nemen en met een ‘dood’ oog naar de gebeurtenissen te kijken en al helemaal wanneer zijzelf daar eenmaal een ideologische positie hebben ingenomen. Dit veronderstelt overigens weer dat er mensen kunnen zijn die beter zien, denken of zich betere vragen stellen. Maar juist de relativistische houding - ieder zijn eigen mening - heeft mensen gepositioneerd achter hun weinig onderzoekende geest en de discussie is de aflaat geworden van dat gebrek. Hoe ver verwijderd zijn de oude denkers niet van de alledaagse praktijk die zo door onbevragelijkheid gekenmerkt wordt. Karl Popper met zijn eis van spraak en tegenspraak is niet alleen te optimistisch geweest - we hebben een plicht tot optimisme zei hij -  maar we dienen ons ook af te vragen of dat ‘dialogische’ model wel voldoet. Voldoet voor wat? Wachten op tegenspraak maakt de mensen lui om die zelf te genereren. Discussie is een zelfontsnappingsmodel geworden. Hetzelfde geldt voor de partijendemocratie die burgers heeft opgesloten in hun eigen gedachtenconstructen. Het is veelzeggend dat Popper zelf in de weinige gedachten die hij in zijn boek ‘de Open samenleving en zijn vijanden’ aan zijn methode heeft gewijd, er niet toe gekomen is om de grenzen van zijn eigen voorstellen af te tasten. Iets wat hij elders wel als methode voorstelt. Wat hij gedaan heeft is de andere theorieën aanvallen - in die termen drukt hij zich uit - en daar tegenover zijn eigen reddende ideeën plaatsen. Ook liet hij geen perioden zien waarin er dan blijkbaar wel een bevruchtende dialogische sfeer bestond. De moeilijkheden die Socrates in dit opzicht ondervond, sprak al boekdelen. Openheid is eerder zeldzaam dan populair. Er zijn teveel gesprekken tussen te weinig verbaasden. Schumacher leek mij overigens een man die mij niet met zijn theorieën wilde overweldigen. Niet zomaar citeert hij Confucius (K’oeng-foe-tz’). In ‘De gesprekken, vertaald door Kristofer Schipper, spreekt hij over de zes verwordingen. ‘Houden van medemenselijkheid, maar niet van leren, ontaardt in dommigheid’ en ‘Houden van standvastigheid maar niet van leren, ontaardt in idiotie’ staat er ondermeer geschreven. 
Maar wie is in staat tot leren en hoe herkennen we bij elkaar dat vermogen tot leren? Dat zijn prangende vragen die in elk tijdsgewricht spelen.
 
Aan het eind van zijn boekje somt Schuhmacher een aantal deugden op die als richtsnoer van de mens zouden moeten dienen. Maar ook die zouden overigens niet behoren te worden opgelegd maar op moeten wellen vanuit het innerlijke leven van de mens zoals dat gestalte krijgt binnen een samenleving. In deze kunstmatige tijd is men echter te gemakkelijk gaan denken dat je met een draai aan de knop een verandering kunt bewerkstelligen. Er heeft een elektrificatie van ons voorstellingsvermogen plaatsgevonden.

Schumacher noemt vier kardinale deugden.
De prudentia wijst ons op voorzichtigheid en  bezonnenheid. Schuhmacher plaatst bezonnenheid voor de goede bedoelingen omdat die op zich niet voldoende zijn. Hier komt dus de raad van Confucius om de hoek kijken. Het geldt ook voor andere deugden; zodra er een verabsoluteerd wordt, kwijnen de anderen weg.
Naast de prudentia zijn er de justitia ofwel de rechtvaardigheid en rechtschapenheid, de fortitudo die ons zegt dat wij moedig dienen te zijn, en de temperantia die ons wijst op de matigheid en de zelfbeheersing.
Wat moeten wij nu doen vragen mensen zich af. Schuhmacher zegt dat wij onze innerlijke huishouding op orde moeten brengen en de leiding van dit werk is nog steeds te vinden in de traditionele wijsheid van de mensheid.
Kernvraag is en blijft hoe dit werk ondernomen kan worden in deze overspannen tijd van vermeerdering belast als de mensen zijn door de paradox van gelijkheid (het gelijke dat uitmondt in het ongelijke) en het superieur eigene dat zich in de eerste plaats uit in een gebrek aan onderzoekendheid. Volgens Schuhmacher hangt dit samen met negentiende eeuwse ideeën die het begrip van de hiërarchische orde om iets te begrijpen ontkend hebben. Gevolg hiervan is dat mensen zo langzamerhand geen zijnsniveaus of graden van betekenis (en van begrip-o.e.) meer kunnen onderscheiden zodat de mensen de mogelijkheid niet meer hebben om hun positie goed te bepalen. Wij lijden aan een metafysische ziekte, een ziekte van de overtuigingen. Zoals ik al zei, is achter het masker van de relativistische gelijkheid het staketsel van het eigen gelijk opgetrokken. Velen van ons zijn misschien geen aanbiddende wezens meer, maar vragende wezens evenmin. De verwesterde mens is zijn uitdrukking geworden en tussen de wal en het schip geraakt.